Vanaf 1 januari is het zover: de Nationale Politie is een feit. Minister Ivo Opstelten (VVD, veiligheid en justitie) loodste de nieuwe politiewet op het laatste moment door de Eerste Kamer. Wat gaat er veranderen? En hoe kijken betrokkenen naar deze grootse reorganisatie?
Vanaf morgen vormen alle regiokorpsen één landelijke politieorganisatie, met ongeveer 63.000 politie- en burgermedewerkers. Aan het hoofd staat korpschef Gerard Bouman, daarboven minister Opstelten, die de politieke verantwoordelijkheid draagt. De korpsleiding bestaat verder uit plaatsvervangend korpschef Ruud Bik en de directeuren Leon Kuijs en Jannine van den Berg. Het ‘hoofdbureau’ van de nationale politie staat in Den Haag, dichtbij de minister, het college van procureurs-generaal (leiding van het Openbaar Ministerie) en de Raad voor de Rechtspraak, die over de gerechtshoven, rechtbanken en gerechtskantoren gaat. De 25 regio-‘korpsen’, die autonoom konden opereren, zijn omgesmeed tot tien regionale eenheden. Het afgelopen jaar waren daarvoor kwartiermakers aangesteld – mannen en vrouwen in de rang van hoofdcommissaris – die de functie van regiochef hebben gekregen. Deze regiochef werkt samen met de regioburgemeester (de burgemeester van de grootste gemeente) als het bijvoorbeeld gaat om openbare orde. In de regio Den Haag is dat bijvoorbeeld burgemeester Jozias van Aartsen (zie kader).
Wat wordt het werkgebied van agenten?
Het werkgebied van elk van de tien eenheden valt samen met de nieuwe gerechtelijke kaart – de indeling van de regio’s voor de rechtspraak. Daartoe worden sommige politiekorpsen samengevoegd, zoals Haaglanden en Hollands-Midden; Zeeland met Midden-West Brabant. De recherche, arrestatieteams en andere specialistische teams die nu op regionaal niveau opereren, komen direct onder de regiochef te vallen. Onder de tien regio’s komen nog de 43 districten en 167 zogeheten basisteams. Een basisteam is het lokale deel van een district dat het politiewerk in de wijken doet, zoals nu nog in de wijkbureaus. Onder die basisteams vallen bijvoorbeeld de wijkagenten. Ook is er een landelijke eenheid, voorheen het Korps Landelijke Politiediensten, die het regio-overschrijdende en specialistische politiewerk gaat doen. Onder meer de landelijke recherche, de dienst bewaken en beveiligen en de dienst speciale interventies (die onder meer bij terrorisme worden ingezet), ressorteren onder deze eenheid. Deze afdeling valt rechtstreeks onder de landelijke korpsleiding. Verder is er het landelijke politiedienstencentrum, waarin alle faciliteiten voor de politie samenkomen, zoals ict en gezamenlijke inkoop van materiaal. Dat centrum is ook verantwoordelijk voor de huisvesting van alle diensten binnen de nationale politie.
Wat zijn de voordelen van deze grootse reorganisatie?
Er zijn meerdere voordelen. Efficiëntie: voorheen kocht het ene korps haar kantoorartikelen ergens anders dan het andere korps. Nu wordt alles vanuit één centrale plek ingekocht – liefst met kortingen – en dan verdeeld over de regio-eenheden. Ook is er nu één verantwoordelijke leiding. Voorheen had de politie vijfentwintig bazen. Nu zijn er minder regio’s en minder bazen die hun eigen gang kunnen gaan. Voor het eerste kabinet-Rutte viel de politie nog onder het ministerie van binnenlandse zaken, maar alle politie- en justitiewerk kwam met Opstelten als minister direct onder het ministerie van veiligheid en justitie. Dat betekent kortere lijnen tussen de verschillende onderdelen, en hopelijk minder onduidelijkheid over bevoegdheden en beleid.
Is iedereen blij met de samenvoeging?
Nou, nee. Een punt van kritiek is bijvorbeeld dat er te veel macht bij dat ene ministerie zou komen te liggen. Maar historisch gezien is de situatie niet nieuw. Voor de Tweede Wereldoorlog viel de politie al alleen onder het ministerie van justitie. Volgens emeritus hoogleraar Cyrille Fijnaut, auteur van het recente boek ‘Het Nationale Politiekorps’, is de nieuwe organisatie te log. Fijnaut is zelf al sinds de jaren tachtig pleitbezorger van een landelijke politie, maar had de gemeenten graag een grotere rol gegeven.Hij stelt dat het werk van de recherche, de verkeersdienst en de arrestatieteams beter in de districten gedaan kan worden. “Die zitten dichter bij het vuur. De regio’s hadden ertussenuit gekund.”
Maar de belangrijkste vraag is: wat merkt de burger hiervan?
Voorlopig nog niets. Deze hele reorganisatie heeft tijd nodig. Wel zijn inmiddels mensen uit korpsdirecties overgeplaatst en zijn politiechefs op de bureaus verschoven. Er zullen minder chefs komen, door natuurlijk verloop of omdat ze weer de straat opgaan. Maar de burger kan nog steeds aangifte doen, de politie aanspreken met problemen en vragen stellen over de situatie in de buurt. De alarmnummers 112 en 114 voor de dierenpolitie blijven bestaan. Als de organisatie platter wordt, zou het zelfs zo moeten zijn dat een aangifte, of een serie meldingen, sneller tot actie moet leiden. Maar of dat lukt is afhankelijk van de ernst van het probleem en de capaciteit van de politie in het desbetreffende gebied, zoals dat tot en met vandaag ook zo was.