Geachte Voorzitter, Hierbij bied ik u, mede namens de minister van Veiligheid en Justitie, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Van Gerven en Kooiman over handhaving van de Visserijwet 1963.
“Gezien de aard van de te vorderen bescheiden en de omstandigheden waarin ten tijde van tot standkoming van het artikel behoefte heeft bestaan aan inzage in die bescheiden, mag worden aangenomen dat beoogd is met artikel 55 van de Visserijwet 1963 opsporingsambtenaren een brede bevoegdheid te geven om naleving van de wet te controleren en overtredingen op te sporen. Een opsporingsambtenaar, regulier of buitengewoon, kan een visser – bijvoorbeeld langs de waterkant –, vragen naar de op grond van de Visserijwet 1963 vereiste bescheiden. De rechtbank Amsterdam heeft deze conclusie (LJN: BA9602, Rechtbank Amsterdam, 13/994289-06). Ik ben derhalve van mening dat opsporingsambtenaren, waaronder BOA’s en politieagenten, voldoende bevoegdheden hebben om controle uit te voeren op naleving van de Visserijwet 1963. Een aanwijzing van deze ambtenaren als toezichthouder is hiervoor derhalve niet nodig.”
Lees verder: beantwoording-kamervragen-over-handhaving-visserijwet-1963[1]