Bron: Rinus Antonisse
Beter één vogel in hand dan tien in de lucht. Wie kent de uitdrukking niet? Minder bekend is de oorsprong ervan. Die is afkomstig uit de vogelarij. In onze taal zijn nog veel meer uitdrukkingen aan het vangen van vogels ontleend.
Je kunt ernaar fluiten, bijvoorbeeld. Ze hebben alle te maken met een eeuwen geleden ingezette ambachtelijke activiteiten. In het boek Beter één vogel in de hand? wordt een overzicht gegeven van de vogelvangst in verleden en heden.
Tegenwoordig mogen geen vogels meer gevangen worden voor consumptie of de veren.
Alleen op houtduif, fazant en wilde eend is jacht nog toegestaan. De ambachtelijke vogelvangst bestaat nog wel. Niet meer om de beesten op te eten, maar om ze aan (wetenschappelijk) onderzoek te onderwerpen. Het vangen – alleen met vergunning – berust nog altijd op eeuwenoude technieken, die dikwijls van generatie op generatie zijn doorgegeven.
Mooie namen zijn ervoor bedacht. Zoals het ganzenflappen, dat op een twaalftal plekken in Nederland wordt beoefend. Kees Polderdijk uit Nieuw en Sint-Joosland is er als enige in Zeeland mee bezig. Hoewel het ganzenflappen al vanaf de middeleeuwen plaats vindt, is het in de Dikke van Dale niet te vinden. Polderdijk omschrijft het als een vangmethode waarbij wilde ganzen worden gevangen met behulp van slagnetten en handtamme lokganzen.
In het verleden waren het vooral vissers en landarbeiders die zich ermee bezig hielden. In de wintertijd vormden de ganzen een welkome aanvulling op het menu en om ze te ruilen tegen ander voedsel. Tegenwoordig worden de ganzen na onderzoek weer losgelaten. Het is een alleen in Nederland uitgeoefend ambacht – met een cultuurhistorische betekenis – dat op de tocht staat, waarschuwt Polderdijk.
Het ganzenflappen is volgens hem bij uitstek geschikt om onderzoek te doen naar overwinterende ganzen, zoals kol- en rietgans. De flappers werken nauw samen met wetenschappelijke instituten. Om behoud veilig te stellen is een wettelijke verankering van het ambacht gewenst, evenals een hogere vergoeding, betoogt Polderdijk.
Een andere vangactiviteit is die van vinken. Dat gebeurt op speciaal aangelegde vinkenbanen. Die bevinden zich vanouds in de duinrand. In de Westhoek van Schouwen ligt bij Westenschouwen de enige vinkenbaan van Zeeland. Een rechthoekig veldje van ongeveer 30 bij 5 meter (de druip genaamd), waarop een slagnet ligt. Vanuit een schuilhutje kan de vinker zien of er vogels op het net zit. De kunst is om op het juiste moment het net dicht te trekken. De uitdrukking ‘op het vinkentouw zitten’ is eraan ontleend. Met inbegrip van die op Schouwen zijn er langs de Nederlandse kust nog zes vinkenbanen in gebruik (met name tijdens de najaarstrek). De vogels gaan niet meer in de pan, maar worden gemeten, gewogen, geringd en weer losgelaten.
De kooiker is speciaal gericht op het vangen van eenden. Hij gebruikt een eendenkooi, waarvan er in Zeeland nog vier zijn. Die bij Anna Jacobapolder, van Het Zeeuwse Landschap, is de bekendste. De kooi is een waterplas met een bos eromheen. Vanuit vier hoeken van de plas lopen vangpijpen, uitmondend in een vanghokje. Net als bij het ganzen flappen worden lokeenden gebruikt en een kooikerhondje om de eenden de vangpijp in de sturen. Het kooibedrijf is vooral een unieke Nederlandse activiteit. Die zou erkend moeten worden als werelderfgoed, vinden de boekschrijvers.